Hoewel de periode 1900â1920 de progressiefste uit de hele koloniale geschiedenis is, blijkt ze niet gespeend van contradicties: de ethische politiek vraagt meer waardering voor de inheemse cultuur, maar zet tevens in op verwestersing. Het is geven en vasthouden tegelijk. Dat leidt tot verzet: in een artsenschool in Batavia, in een pension in Soerakarta en bij een spoorwegvakbond op in Semarang: overal komen bewegingen op van Indonesiërs die onder het juk van de kolonisator uit willen.